Het been van Leen

podcast wolfgang C. Lupus

Jef leek als enige functie in dit leven ‘toogmeubilair’ of ‘barkrukextensie’ op zijn naamkaartje te kunnen zetten.  Een job die hij plichtsgetrouw en vol passie vervulde.  Hij deed dit, zeker na een uur of elf ’s avonds, naar ieders voldoening, behoudens die van zijn eega Leen, zoals u wel zal begrijpen.  Wie heeft nu voldoening aan een dagelijkse dorpsdronkaard?

Wel, wij hadden er voldoening aan.  U mag niet te licht over dronkenschap denken.  Het heeft een belangrijke sociale functie.  Zeker indien de man in kwestie een vat vol humor is in dronken toestand. Eender wie zich een beetje down voelde of een depressie voelde opkomen, hoefde enkel ‘den hoek’ binnen te stappen in de late avond en ging geheid vrolijk terug naar huis.  De kostprijs voor deze sessies?  Enkele glazen bier.  Natuurlijk werd deze therapie niet erkend of terugbetaald door de mutualiteiten, maar geen kip die erover kakelde.  Die prijs nemen we er allen graag bij.

Niets wat Jef vertelde was zinnig, maar zowat alles was grappig, meestal zonder dat de spreker dit zelf besefte.  Maar ook dat was niet erg, Jef lachte vrolijk mee wanneer de rest van het café begon te lachen.  Dat was zijn therapie, eventjes belangrijk zijn, eventjes geaccepteerd worden als vrolijke hannes.  En zij onder ons die de leeftijd hadden, herinnerden zich nog zeer goed dat net dit aura van erkenning de aanzet voor Leen geweest was om op Jef te vallen.

Leen, zo moet u weten heeft een moeilijk leven achter de rug.  Als  boerendochter werkte ze al vroeg mee op veld en stal.  Dat droeg dan wel bij aan de nering van haar vader, maar haalde haar schoolresultaten drastisch naar beneden.  Het was ook gevaarlijk werk, zo ondervonden zij en haar vader toen ze op haar zestiende in de pikdorser sukkelde en een been verloor.

Gehavend, met een houten been – ze had geen vertrouwen in koud metaal – sukkelde ze verder door het leven.  Schrammen op haar gezicht die nooit zouden verdwijnen en een opleiding die nooit was afgeraakt.  Haar moeder had ze al vroeg verloren, en haar vader was in de nasleep van het beendrama overleden aan een gebroken hart.

Op een van die avonden, zo rond haar achttiende, toen het leven grauw en graaiend naar haar had uitgehaald, was ze ‘den hoek’ binnen gestrompeld met het vaste voornemen alles te vergeten in sloten bier.  Maar daar was Jef, het middelpunt van een lachende vrolijke bende.  Aanvankelijk irriteerde het haar.  Hoe konden mensen lachen in het midden van haar lijden.  Maar na enige tijd krulden haar lippen ongewild bij de sloten onzin die ze hoorde.

Die avond was ze iets opgevrolijkt buiten gestapt.  En de volgende avond was ze terug gekomen.  En de avond nadien ook.  Dat had ze enkele maanden volgehouden.  En elke avond vonden haar ogen die van Jef.  Jef merkte het aanvankelijk niet op.  Maar zelfs een dronkaard zal in zijn twintiger jaren de aandacht van een vrouw niet ontgaan indien deze lang genoeg blijft aanhouden.

Enkele maanden later, toen Leen opgevrolijkt en wel, bleef komen, maakten wij er een punt van om hem er dagelijks op te wijzen dat hij een aanbidster had.  Gezien ook wij maar mensen waren schrikten het geklomp van haar been en de woeste krassen op haar gezicht ons af.  Ze was niet groot maar toch…  Dus haar koppelen aan Jef leek ons een optimale oplossing voor alle betrokkenen.

Nog enkele maanden later hielden we een trouwpartij op café, met Rudi, de barman, als priester.  Een jaartje later werd alles nog eens dunnetjes overgedaan in de kerk en op het gemeentehuis.  En sindsdien – nu al een jaar of twintig geleden – zijn Jef en Leen een begrip in het dorp.  Jef behield zijn positie als dorpstherapeut, Leen nam een job als kassierster in de supermarkt.

Ze kwamen niets tekort.  Leens’ erfenis was voldoende om een leven van ledigheid te blijven financieren en Jefs’ dorst zorgde voor de balans.  Haar job in de supermarkt zorgde voor het menselijk contact dat zij nodig had, zijn nachtdiensten op ‘den hoek’ zorgde voor het contact dat zijn leven recht hield.

Maar soms wil een mens meer dan hij zichzelf toebedeelde.  En langzaam, maand na maand, sloop er een ongenoegen in hun relatie.  Zij werkte als hij sliep, hij dronk als zij sliep.  De aanvankelijke aantrekkingskracht verdween met het zwellen van zijn buik en het verdorren van haar glimlach.  Erg voor hen, maar voor ons een extraatje. 

Ze begon hem zo nu en dan op café te komen bezoeken en uit te schelden.  Hij reageerde op zijn Jefs’, met humor en cynisme. Waar deze humor haar eens uit een diep dal gesleurd had, leek diezelfde humor haar nu steeds dieper in de put te duwen.

Enkele weken geleden was het wachtbekken van geduld overgelopen.  Leen was boos binnengestormd met haar kenmerkende ‘boenk-stap’ geluid.  Ze mocht dan al klein zijn, ze was een sterke boerendochter.  Ze had hem van zijn kruk gesleurd en mee naar huis genomen, vloekend en tierend van binnenkomst tot vertrek.

Indien u denkt dat wij dit erg vonden, dan heeft u het mis.  Mensen die we zijn, vonden we het uitermate grappig en was het een aanleiding voor lange verhalen over de kuren van Leen en Jef.  Het was geen therapie à la Jef, maar bijna even goed.  We voelden het, hier werd een mythe, een legende geboren.  Hier ontstond een verhaal dat we nog – tot vervelens toe – aan onze kleinkinderen konden vertellen.

Ook de volgende avond dienden we te vullen met verhalen over Jef, want Jef blonk uit door afwezigheid.  Zijn kruk bleef leeg.  Met vaste regelmaat keek iemand reikhalzend naar de straat, maar Jef was niet te bespeuren.  De verhalen hielden ons wel recht, maar al na een dag begon er sleet op te komen, we hadden nood aan het origineel.

En het origineel kwam terug een dag later.  48 uur droogte was veel om dragen voor een man als Jef.  Dus haalden we samen de achterstand in.  De volgende dag begon net zo goed, maar rond een uur of tien, Jef begon net op dreef te komen, zaaide de ‘boek-stap’ opnieuw terreur.  En even later werd Jef, halfdronken en bij lange nog niet uitverteld opnieuw weggesleurd van zijn kruk.

Dat schouwspel herhaalde zich enkele dagen later opnieuw.  Nu het nieuwe eraf was, was het ergerlijk geworden en zochten we andere bronnen van vertier.  Het zat voeren van deze of gene leverde niet het nodige resultaat op.  Allen misten ze de inzichten (of het gebrek eraan) van Jef.  De ene werd boos, de ander werd melancholisch maar niemand hat die diepe grond van humor die Jef door het leven hielp.

En dan, gisteren avond, kwam Jef terug.  Hij stapte binnen, zetten een plunje zak aan de voet van zijn kruk en bestelde een biertje.  Wij waren er natuurlijk als de kippen bij om onze lach-goeroe van de nodige glazen te voorzien.  Even later was alles als vanouds, tot Carl de spanning doorbrak door te vragen hoe het met Leen was en of hij niet bang was dat ze opnieuw de pret zou komen verstoren.

Jef lachte; ‘neen, ze zal me niet meer komen halen’ vertelde hij.

‘Hoe, hebben jullie het uitgepraat?’ wilde Carl weten.

‘Neen, beter’ antwoordde Jef.  Hij nam de plunjezak van de grond en liet hem met een harde boenk op de toog vallen. ‘Ik heb haar poot meegenomen, ik wil wel eens zien of ze nu nog hier geraakt’

Hij nam een lange teug van zijn bier terwijl we allemaal lachend elkaar op de schouder klopte.  De wereld was weer normaal.

podcast wolfgang C. Lupus

Liever luisteren dan lezen? Volg de podcast

Podcast ook beschikbaar via

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.

Terug naar boven